Sommige onderwerpen moet je als advocaat natuurlijk helemaal niet belichten. Onder het motto “je moet een aap niet leren klimmen” is dit blog dus heel onverstandig, want voor je het weet gaat iedereen zelf aan de slag en ben je als advocaat overbodig. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. En ik denk dat het helemaal niet verkeerd is in deze wereld van Eurosceptici de burger te wijzen op de voortgang en de voordelen van Europese integratie van wettelijke regels en procedures. Europa is een trein, die langzaam en soms zo gebrekkig als een Fyra onvermijdelijk zachtjes voortdendert. Onvermoed gebeurt er meer dan men denkt. In een drieluik over grensoverschrijdende incasso van vorderingen binnen Europa deel 1: het Europees betalingsbevel.
Procedure
Het Europees betalingsbevel is bedoeld om de burger een eenvoudige, laagdrempelige en goedkope methode te bieden om debiteuren in andere lidstaten tot betaling te bewegen. Het is gebaseerd op het Duitse “Mahnverfahren”. Het principe is eenvoudig: de schuldeiser vult een standaard formulier in en dient dit bij de rechter in. Deze stuurt het aan de debiteur, die 30 dagen de tijd krijgt om de schuld te betalen of verweer te voeren. Reageert de debiteur niet, dan vaardigt de rechter een Europees betalingsbevel uit. Dit is rechtstreeks uitvoerbaar in alle lidstaten (m.u.v. Denemarken), zonder tussenkomst van de rechter in het land van executie.
De regeling is sinds juni 2009 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd als uitvoeringsregeling van de Verordening op het Europees Betalingsbevel (“EEB-Vo”, 2006).
Doel van de regeling
De procedure beoogt vooral de grensoverschrijdende inning van onbetwiste vorderingen te vereenvoudigen. Waar inning langs lokale procesregels dikwijls disproportioneel duur is en erg traag kan verlopen, biedt deze procedure een snelle, laagdrempelige en goedkope weg om vorderingen over de grens te innen. Dit is in belang van het bevorderen van de interne markt, één van de centrale doelstellingen van de EU.
Werkwijze
Indiening verzoek
Het verzoek wordt ingeleid met een simpel standaardformulier A (bijlage 1 bij de EBB-Vo). Dit is met andere formulieren te vinden op het Europees e-justitieportaal. Kleine complicatie is dat het formulier moet worden ingevuld in de taal van het gerecht. Door te vergelijken met de Nederlandse versie zou dit echter oplosbaar moeten zijn. Er is bovendien een “catalogus” toegevoegd waaruit de verzoeker kan kiezen bij invullen van meer open tekstgedeelten. De verzoeker die geen jurist is kan echter verdwalen in de keuze uit 25 verschillende contracten waar de vordering volgens het formulier op gebaseerd kan zijn. Het formulier heeft ook andere beperkingen, zoals dat er maar 4 vorderingen opgevoerd kunnen worden. De meest logische optie is dan het totaal van de vorderingen te vermelden, en deze in een bijlage te specificeren. Verder moet de verzoeker een griffierecht betalen. Na indiening stuurt het gerecht een nota, en pas daarna wordt het verzoek in behandeling genomen. Als het verzoek onvolledig of onjuist is, stuurt het gerecht per gewone post een antwoordformulier (zie formulieren B en C van het e-portaal). Wordt het verzoek afgewezen, dan volgt formulier D. De afwijzing laat de mogelijkheid open om de vordering langs andere weg (een gewone procedure) te innen.
Toewijzing en verdere rechtsgang
Wordt het verzoek toegewezen, dan wordt binnen 30 dagen aan de debiteur een betalingsbevel gestuurd (zie formulier E). De debiteur krijgt de gelegenheid eveneens binnen 30 dagen na betekening verweer te voeren (art. 16 EBB-Vo). Het is belangrijk voor de debiteur die termijn niet te laten verstrijken, want dat is zijn enige kans. Bij het bevelschrift wordt een kopie van het verzoek gevoegd.
Betekening
Het is van evident belang dat de betekening (mededeling) aan de debiteur op een juiste wijze geschiedt, zodat die daadwerkelijk op de hoogte raakt met het verzoek en de aanvang van de verweertermijn. Art. 12 lid 5 EBB-Vo schrijft voor dat dit volgens de lokale eisen moet (dus in Nederlands volgens de Nederlandse regels van betekening), maar de EBB-Vo stelt in art. 13 t/m 15 wel minimum eisen. Vindt de betekening plaats in een ander land dan waar de rechter zetelt, dan geldt tevens de Europese Betekeningsverordening (Verordening (EG) nr. 1393/2007). Naar Nederlands recht kan betekening plaatsvinden per aangetekende post met ontvangstbevestiging of per deurwaardersexploit (art. 5 Uitvoeringsbesluit).
Executoriale titel
Voert de debiteur geen verweer, dan verleent het gerecht middels formulier G kracht van gewijsde aan het EBB. Het gerecht checkt eerst of de betekening juist heeft plaatsgevonden en uiteraard of er geen verweer is gevoerd. Vervolgens wordt de titel aan de verzoeker toegezonden, zodat deze daarmee tot executie kan overgaan zonder dat verdere bekrachtiging door de lokale rechter (“exequatur”) nodig is. Naar Nederlands recht is het EBB een executoriale titel als bedoeld in art. 430 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (“Rv.”). Voordeel is dat van de buitenlandse crediteur geen depot kan worden gevorderd voor de kosten. Het bevel is bovendien in alle lidstaten uitvoerbaar (m.u.v. Denemarken). De debiteur heeft nog slechts zeer beperkte middelen om de tenuitvoerlegging tegen te gaan (art. 22 en 23 EBB-Vo).
Verweer: de zwakke plek
De zwakke plek in de regeling is, dat de debiteur op eenvoudige wijze verweer kan voeren. Hij behoeft slechts formulier F in te vullen en tijdig terug te sturen aan de rechter (art. 16 EBB-Vo). Daarbij is zelfs een motivering niet vereist. Overigens is het gebruik van dit formulier ook niet vereist (maar wel aan te raden). Een gewone brief kan ook, mits maar duidelijk is dat de debiteur de vordering betwist. De partijen worden dan verwezen naar de normale rechtsgang zoals die geldt volgens het procesrecht van de verzoeker (art. 17 EBB-Vo). Dit tenzij deze heeft aangekruist in geval van verweer geen verwijzing te wensen. Naar Nederlands recht betekent dit dat de verzoeker dan de wederpartij in een gewone procedure moet oproepen volgens de regels van art. 69 Rv..
Eenvoudig maar toch complex
Hoewel deze regeling dus toegankelijk en eenvoudig is, komt er toch nog wel wat bij kijken aan juridische complexiteit.
Woonplaats
Zo is een voorwaarde dat de inning grensoverschrijdend is, oftewel er moeten partijen die wonen of gevestigd zijn in verschillende lidstaten bij betrokken zijn. Om te weten waar een partij gevestigd is, verwijst art. 3 EBB-Vo naar de Europese verordening “betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken”, kortweg de EEX-Vo (ingevoerd in 2000 en herzien in 2012). Art. 59 van de EEX-Vo bepaalt dat het domicilie van een natuurlijk persoon vastgesteld moet worden naar lokaal recht, oftewel in Nederland art. 1:10 Burgerlijk Wetboek (“B.W.”). De vestigingsplaats van een bedrijf moet daarentegen op grond van “autonome” verdragsgronden bepaald worden (art. 60 EEX-Vo). De leek zal in de regel echter wel kunnen bepalen waar de debiteur woont zonder zich van deze regels bewust te zijn, maar het is een juridische valkuil.
Civiele zaak
Het moet bovendien om een civiele of handelsvordering gaan. Dus bvb. niet om een bestuursrechtelijke, fiscale zaak of familierechtelijke zoals een vordering wegens alimentatie.
Rechterlijke bevoegdheid
Een derde moeilijkheid is de vraag, welke rechter (van welk land) bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. De hoofdregel is dat dit moet worden vastgesteld aan de hand van de bevoegdheidsregels van het EEX-Vo (art. 6 EBB-Vo). Dit is een vrij complexe regeling met allerlei uitzonderingen. De hoofdregels zijn echter simpel: woonplaats gedaagde, of de rechter voor welke contractueel gekozen is. De bijzondere regels geven soms een beperking (meestal ter bescherming van de zwakkere partij, zoals de werknemer) en soms een tweede keuzemogelijkheid.
Op basis van algemene voorwaarden kan dit dus een buitenlandse rechter zijn in het land waar de schuldeiser gevestigd is. Dat is in zakelijke relaties een flinke adder, want het kan zomaar zijn dat de bvb. Duitse schuldeiser bij de Duitse rechter een EBB verzoekt (of een Mahnverfahren begint, in welk geval de debiteur ook op zijn tellen moet passen, zoals nog aan de orde zal komen in het blog over het EET).
Voor consumentenzaken is er echter een bescherming ingebouwd, die dwingendrechtelijk is (en dus bvb. algemene voorwaarden opzij schuift). Betalingsverzoeken tegen consumenten moeten gericht worden aan de rechter van hun eigen land. De verzoeker moet aankruisen of de wederpartij een consument is, dus dat is ook even de vraag: wie consument is.
Als je dan weet in welk land je moet zijn met je verzoek, dan moet je nog uitzoeken bij welke rechter aldaar. In veel gevallen is die bevoegdheid verwezen naar één rechtbank. In Nederland is dit de rechtbank Den Haag. In Duitsland het Ambtsgericht Berlin-Wedding, enzovoort. In Roemenië geldt echter de normale relatieve competentie. Dat is wel even zoeken, want het is niet eenvoudig te achterhalen wat de indeling van de gerechten daar is.
Bijstand van een advocaat
Alles overziende lijkt het – bij vorderingen met enige substantie – toch verstandig zich door een advocaat te laten begeleiden bij het indienen van een Europees betalingsbevel, en – daaraan voorafgaand – de vraag of die procedure de voorkeur moet hebben of toch beter een andere weg kan worden gekozen. Gelet op de complexiteit van sommige vragen waar de verzoeker tegenaan kan lopen is het wenselijk een juridisch adviseur te raadplegen, die voldoende kennis en ervaring heeft op het vlak van het burgerlijk procesrecht. De procedure is echter zeker voor vorderingen tegen buitenlandse debiteuren de moeite waard om eens te beproeven.
[M. de Vries, 14 mei 2015]