Het Insol Europe congres – ditmaal in Parijs – was weer een eer en genoegen om bij te wonen. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen, dat de uitstapjes naar deze congressen deels het karakter van een snoepreisje hebben. Je mag verkeren in kringen van mensen, die in Europa het een en ander in de melk te brokkelen hebben. Inspirerende en intelligente mensen. De congressen worden altijd op een prettige locatie in Europa georganiseerd. Zoals Parijs. En je krijgt goed verzorgde diners en lunches gepresenteerd, waar menigeen jaloers op mag zijn. Toch moet je het belang van deze bijeenkomsten niet onderschatten.
Het insolventierecht in Europese context ontwikkelt zich mede door deze bijeenkomsten steeds verder. Wat ooit in de jaren ’80 van de vorige eeuw begon als een onderonsje van een aantal mensen die zich in Engeland, Italië, Duitsland en Nederland bezig hielden met faillissementsrecht, om ervaringen uit te wisselen en met elkaar bij een goed glas wijn te debatteren over hoe zij aankeken tegen het faillissementsrecht, is uitgemond in een groot netwerk van advocaten en accountants die zich bezig houden met insolventierecht binnen Europa.
En die uitwisseling heeft tot meer geleid. De organisatie die Insol Europe is geworden, heeft een impact op de richting waarin het insolventierecht zich binnen Europa ontwikkelt. Men wordt zich bewust van wat er in andere jurisdicties gebeurt, men reageert op elkaar en past beleid op elkaar aan. Insol Europe heeft zo ook een invloed op de gedachten-vorming binnen de Europese Unie over insolventierecht, en op de ontwikkeling van de Europese Insolventieverordening.
Op het congres wordt gesproken over de fundamentele problemen die je in de insolventiepraktijk tegenkomt, die van alle tijden zijn. Maar er worden ook jurisdicties vergeleken, en in de steeds internationaler wordende praktijk waarin bedrijven steeds meer cross-border optreden, is dit vergelijking belangrijk. Er wordt gezocht naar de meest wenselijke oplossing voor betalingsproblemen van bedrijven in een brede context. Op welke wijze kom je binnen een brede context tot de beste oplossing van het probleem? Hoe werkt dit binnen de ene en hoe werkt dit binnen de andere jurisdictie?
Een logisch gevolg daarvan is, dat mensen gaan reageren op wat zij horen. Als een ander land betere oplossingen heeft, dan wil je niet achterblijven. Er ontstaat zelf concurrentie in jurisdicties: bij ons kun je beter je herstructurering regelen! Wijzig gewoon je statutaire vestigingsplaats en je kunt ineens volgens Engels, Duits of Frans recht saneren!
Daarmee convergeren de jurisdicties tot een uniforme Europese insolventiewetgeving voor de (beoogde) uniforme Europese markt. Dat is voor het tot stand komen van die uniforme markt en de verschillende economieën, waar die markt uit bestaat, van groot belang.
Op de congressen van Insol Europe hoor je ook de eerste geluiden van de toekomst. Wat daar ter tafel komt, kan heel goed bepalend zijn voor wat over een aantal jaren toonaangevend zal zijn voor de insolventiepraktijk in eigen land. Je kunt je kompas bijstellen op wat je daar opsteekt. Op het vorige congres hoorde ik over de Engelse prepack schemes. Het viel me toen op hoe de Nederlandse praktijk daarin schitterde door afwezigheid van een regeling. Inmiddels heeft de stille bewindvoering ingang gevonden en staat een wettelijke regeling op stapel.
Het jongste – en meest opzienbarende – nieuwtje dat ik dit jaar hoorde was het voorstel van een Italiaanse oudgediende binnen Insol Europe, die het bestuur verzocht om een commissie in te stellen die onderzoek moet gaan doen naar, en mogelijk een voorstel zal ontwikkelen voor, de benoeming van curatoren, zoals deze geregeld zal moeten worden in de Europese Insolventieverordening.
Dit voorstel had ik al voorzien, en is onderdeel van de ontwikkeling van het insolventierecht vanuit Europa, die een onvermijdelijke impact zal hebben op de Nederlandse context. De situatie waarin de rechterlijke macht de curatoren vanuit een lijst met curatoren benoemt, zou over kortere of langere tijd door deze ontwikkeling wel eens tot het verleden kunnen gaan behoren. Toen ik het voorstel hoorde, kwam onwillekeurig bij mij het gezegde: “alea iacta est” boven. Dit is de aanzet tot grote veranderingen, er zal misschien nog wat water door de Rubicon vloeien eer het zover is, maar de advocatuur kan zich zeker niet genoegzaam verzekerd weten van een gegarandeerde positie als afwikkelaar van insolventies.
De Europese trein rijdt door, en waar het toe zal leiden, zullen we moeten zien. Mijn overtuiging is, dat de benoemingen tot afwikkelaar van insolventies op den duur niet voorbehouden zullen blijven aan advocaten, sterker, dat deze professie zich in een Europese context zal afsplitsen van de advocatuur en een eigen positie zal krijgen tussen accountancy en advocatuur in. Daarbij zou het zomaar kunnen, dat de rechtbanken niet langer de bevoegdheid kunnen krijgen om te bepalen, wie op de lijst komen en wie benoemd worden, maar dat dit door een afzonderlijke instantie zal gebeuren. De curator zal dan in concrete dossier te maken hebben met rechters, die toezicht op zijn of haar functioneren in een concreet dossier houden, maar niet rechtstreeks meer gaan over de vraag of de curator in kwestie nog benoemd worden. De accreditatie van faillissementen zal op een eerlijker maar vooral transparanter wijze plaatsvinden, waarbij bovendien niet meer uitsluitend aan advocaten zal zijn voorbehouden. Mark my words! [MdV, 29-09-2013]